Noorwegen: sneeuwschoenwandelen op de Hardangervidda

‘Doe effe normaal,’ zei iedereen in Nederland. Eenmaal in de sneeuw op duizend meter hoogte, zeiden de Noren: ‘O leuk, veel plezier’. Nadat een gondel ons van het dal van Rjukan boven op de Hardangervidda had getild, kwamen we eerst nog wat mensen op sneeuwscooters en langlaufski’s tegen. Er was een pad omhoog, tot boven de boomgrens, en daar schitterde een soort uitgestrekte poolwoestijn ons in de waterige winterzon tegemoet. Hier en daar een stuk donkergrijze rots met korstmossen en verder sneeuw, sneeuw, sneeuw.

Amundsen, de wereldberoemde Noor die in 1911 als eerste de Zuidpool bereikte, gebruikte de Hardangervidda als trainingskamp. Toen hij tijdens een oversteek van het plateau in een sneeuwstorm belandde, vroor hij bijna dood. Wij wilden het iets rustiger aan doen. Bevriezing, uitdroging en white-outs stonden niet bovenaan onze lijst van favoriete doodservaringen. Daarom besloten we om in vier dagen van west naar oost te lopen, steeds op maximaal een dagafstand van de gondel.

Eenmaal boven ging meteen het overlevingsmechanisme aan. Ik zag de eerste dag niet veel meer dan de kaart, gps en het scherm van de camera. Als je een beetje zenuwachtig bent omdat je nooit eerder een wintertrektocht in de bergen hebt gemaakt, en niet precies weet wanneer de eerste sneeuwstorm je van de berg blaast, klampt al je aandacht zich vast aan wat hij wél kent: navigeren, warm blijven, foto’s maken voor het thuisfront.

Op de mooiste plek van de wereld zetten we de tent op. Het was twee uur ‘s middags en de maan kwam alvast tevoorschijn. Het schitterende uitzicht werd een angstaanjagende leegte toen de zon achter de bergtoppen verdween. Om die leegte te vullen (en warm te blijven), liepen we naar een sneeuwscooterspoor dat in het dal onder ons lag. Nu we de bagage hadden afgegooid (Jasper 22 kilo, ik 12), leek het alsof we zweefden. Tegelijkertijd voelde ik me nog kwetsbaarder nu ik niet door het gewicht op m’n plek werd gehouden.

De nacht was helder, de maan zo vol dat het wel een lamp leek. Ik wilde sterren kijken, maar het was te koud om langer dan een minuut stil te staan. Om vier uur ‘s middags werden we de tent in gedwongen. In mijn warme slaapzak trok ik mijn muts over mijn ogen en neus en lag veertien uur in totale duisternis te wachten, te denken, te slapen, tot het weer licht werd.

Vanaf dag twee liepen we bijna permanent in een witte mist, geen zon meer, geen vergezichten. De wereld werd wat kleiner, en dat was kalmerend. Nu begon ik pas dingen te zien, de rijp op de stokken langs een langlaufroute, ijs in Jaspers snor, en hoe de sneeuw opstoof als ik er met mijn sneeuwschoenen overheen schuifelde.

We maakten kilometers. In de dichte mist probeerden we een top te bereiken die we een uur eerder nog konden zien, maar nu in een wolk verdwenen was. Met kompas navigeerden we van rotsblok naar rotsblok. Je moet je voorstellen dat je op een winterse dag door mul duinzand ploetert met een rugzak van vijftien kilo, een dikke winterjas, thermo-ondergoed en twee paar handschoenen. We waren klam van het zweet. Op de top trokken we daarom in recordtempo vijf lagen kleding uit, wasten ons met sneeuw en trokken weer zes lagen aan. Daarna zetten we de tent op en kookten ons avondeten.

Een wintertrektocht is één grote routine van wandelen, drinkwater smelten, omkleden, inpakken en uitpakken. Elke seconde waarop je niets doet, moet je in je slaapzak liggen. We zaten boven de boomgrens, dus er was geen hout om vuur te maken. ‘s Ochtends voor vertrek verdeelden we de taken zo dat we tegelijkertijd klaar waren. Dan bonden we snel de sneeuwschoenen vast en begonnen we met lopen vlak voordat het gevoel in onze tenen verdween. Een andere uitdaging was de condens die van onze warme lichamen neersloeg op het tentdoek. De tent werd al snel een kleine ijsgrot en ook de buitenkant van de slaapzakken bevroor.

Wat is hier leuk aan, in vredesnaam? Ik dacht daar een week over na. De derde dag sneeuwde het. Twee uur lang zag ik alleen mijn voeten in een witte waas, Jaspers rug en het pijltje op de gps. Diersporen markeerden het naderen van de boomgrens. Sneeuwhoen, vos, rendier? Aan de rand van het plateau zetten we onze tent op, het was oudejaarsavond. Onder ons lag Rjukan, het geluid van vuurwerk rolde stuiterend tegen de rotswanden op ons af. Net voor de wind aantrok en het flink begon te sneeuwen, hadden we het kamp klaar. Gewapper van de tent in de wind, sneeuw dat onder het doek door de slaapzak in blies. Jasper ging er weer uit om een muur te bouwen waarachter we rustig konden slapen.

We maakten grappen, aten warme goulash uit een zakje. Om half twaalf ‘s nachts werden we wakker van de wekker. Met tegenzin stroopte ik mijn slaapzakken van me af. Het kost een kwartier per persoon om aangekleed buiten de tent te staan, dus waren we precies om twaalf uur klaar. De volle maan was een vage blauwwitte cirkel achter een muur van mist. En daar waren de vuurpijlen, niet meer dan een paar, maar genoeg voor een gelukkig nieuwjaar. We stonden dicht tegen elkaar in de donkere kou. De tent aan onze voeten, achter ons een muur van steen en ijs en onder ons een diep dal waaruit een rode gloed en opgewonden geluiden kwamen. We deelden een kop thee en een kus en begroeven onszelf weer in het warme dons.

Hier hoort een mens niet, dacht ik meerdere keren (in onherbergzame gebieden komen er vanzelf poëtische dooddoeners in je hoofd). En toch waren we daar, ook al was het maar voor een paar dagen. We voelden geen adrenalinekick en ook geen prestatie-euforie. Meer het ontspannen, tevreden gevoel dat je krijgt als iets wat niet vanzelfsprekend is toch vanzelf gaat. We waren geconcentreerd op een opwindend maar duidelijk doel, met overzichtelijke taken en heldere risico’s. We hadden iets spannends onder controle. Als een muzikant die een moeilijk muziekstuk heeft leren spelen, of een piloot die een noodlanding maakt en weet dat het goed komt. Wat een machtig gevoel van zelfvertrouwen! De kick komt pas later, in de schaduw van je herinneringen, als je allang thuis bent.

De vierde dag hadden we twee uur nodig om terug naar de gondel te lopen. De wind was afgezwakt en het werd steeds helderder. Ik had me al een paar uur op een wc en warme douche verheugd, maar opeens leek het zonde om terug te gaan. We namen daarom niet de gondel, maar volgden een wandelpad omlaag. Vlak voor de zon onderging, stonden we weer veilig met beide voeten in het dal.

Twee dagen later, in Oslo, beleefden we in een museum de poolexpedities van Amundsen, Scott en andere avonturiers. Ook durfde ik nu de recente heldenverhalen te lezen van mensen die de Hardangervidda overstaken in de winter. Bevriezing, uitdroging en white-outs stonden ook niet in hun favorieten, maar ze hadden het wel doorstaan. Ons avontuur was inderdaad niet meer dan een ‘o, leuk’, en daar waren we heel tevreden mee. ‘Doe effe normaal’ hoort bij poolreizigers en winterexpedities. Ik nam een warm dekentje en een boek mee naar de hotelkamer en ging op bed liggen chillen.

De kampeerplaatsen

We volgden geen route, maar zigzagden heen en weer over het plateau. Waarschijnlijk liepen we zo’n 6 tot 8 kilometer per dag (vier uur, daarna werd het donker). 

Ontdek meer van Dichter bij de grond

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder