Duitsland: langzaam reizen door het Zwarte Woud

Het regende veel. Het regende zoveel, dat de bodem van de helling omlaag was gespoeld en als een plak modder de weg bedekte. En als het droog was, scheen niet automatisch de zon. Die zat achter een dikke muur van mist die de ruimte tussen de bomen en een potentieel blauwe hemel vulde. Waterstroompjes denderden langs de rotsen omlaag, zodat we tenminste iets hoorden, want zien deden we weinig. Tot onze verbazing haalden auto’s ons in, in plaats van ons aan te rijden.

Ons geluk was groot toen we tijdens een klim van 10 kilometer een afgesloten weg opreden. Er zaten gaten in het asfalt en door stortregens waren de rotswanden instabiel. Het was een paradijs. We zagen herten en langs de weg groeide van alles dat de moeite waard was om rustig te bekijken. Pas twee uur later waren we boven.

Het was een reis zonder plan. We hadden treintickets naar Zürich en een fietskaart van het Zwarte Woud gekocht. Toen de trein vanwege vertraging niet verder ging dan Basel, stapten we daar maar uit en fietsten we naar de stadscamping. Onze kaart leidde ons de bergen in. Wat een schattige plaatsjes. Vakwerkhuizen, hertenkamp, stroomtreinen. Een dag later stuitten we op het eerste kuuroord, het Zwarte Woud zit er vol mee. De Romeinen tapten als eerste het heilzame bronwater af, en toen was het hek van de dam. De kuurhotels zien er rijk en glorieus uit. Als avonturiers kunnen we lullig doen over zoveel onnodige luxe, maar een warm bad klonk aantrekkelijk na een lange, koude afdaling. Ik wilde wel een paar uur in zo’n spa liggen. Maar toen fietsten we die afgezette weg op, twee uur klimmen, en voor we het wisten, waren we het volgende dal ingerold.

Vroeger deden we in een aardig tempo 150 kilometer op een dag. Nu ik oud en invalide ben (ik heb waarschijnlijk een hernia) deden we er nog maar 30. Gek genoeg waren we daar de hele dag zoet mee. We zagen mos, varens, naaktslakken, pissebedden. Kleine, onopvallende dingen die niet interessant leken, tot ik goed keek. Watervallen, kastelen en vossen zijn leuk om en passant tegen te komen, maar de dingen waar we langzamer voor gingen rijden en de tijd voor namen, waren het meest bevredigend. Het voelde alsof we de voordelen van wandelen en fietsen combineerden: langzaam door de natuur bewegen, zelfvoorzienend, ongemotoriseerd, maar zonder een zware rugzak te hoeven meesjouwen of een uur om te moeten lopen voor een supermarkt. Deze stijl beviel me wel.

Geen plan hebben was ook aantrekkelijk. We verzonnen een globale route, en op de eerste kruising namen we al een andere afslag omdat we opeens iets nieuws bedachten. We deden een stuk met de stoptrein en stapten op een willekeurig station uit. Ergens halverwege het Zwarte Woud kwamen we door stom toeval op de mooiste natuurcamping van Duitsland terecht. Een kleine, verscholen plaats langs rivier de Sasbach. En toen we dachten dat het niet beter werd, vonden we twee dagen later Camp Grimbach, een wildkampeerplaats midden in het bos. Samen met een Duitse wandelaar maakten we een vuur van zeiknat hout. Het had drie kwartier nodig om een beetje op gang te komen, maar toen konden we in de vlammen onze pasta koken.

Het was goed om buiten te zijn en te bewegen. Fysiek ging het lekker. Ik had bijna geen pijn in mijn rug en been meer, terwijl ik thuis niet langer dan een half uur op een stoel kon zitten. Mentaal ging het twee kanten op. Midden in de natuur was ik ontspannen en blij. Tegelijkertijd was dat confronterend. Dit heb ik nodig. Niet als hobby, maar als leven. Ik zeg dat al jaren, maar heb veel redenen om het niet écht serieus te nemen. Behoefte aan zekerheid, imago, geld, prestatiedrang, plichtsbesef. Deze fietstocht herinnerde me er aan dat ik het wel serieus moet nemen, omdat anders de dingen die ik belangrijk vind naar de achtergrond verdwijnen.

Ontdek meer van Dichter bij de grond

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder