Treinstations in Scandinavië hebben altijd verwarmde wachtruimtes. Dus daar zitten niet alleen reizigers, maar ook zwervers, alcoholisten en andere mensen die niet echt ergens naartoe kunnen. Dat wist ik omdat ik ook nergens naartoe kon. Ik had al twee uur bij de Espressobar gezeten, en daar werd ik weggekeken. Ik was ziek en ik had een zware rugzak en het enige dat ik nodig had, was een warme hangplek.
Door het raam van de wachtruimte zag ik al dat er een vaag figuur in een hoekje zat. Noord-Afrikaans uiterlijk, veel te hippe sneakers. Hij was keihard door een telefoon aan het schreeuwen. Ik dacht: de wereld haat mij. Maar toen ik naar binnen ging, liep hij naar buiten om verder te bellen. Zonder jas. Min tien. Drie minuten later kwam hij terug.
‘Het is koud,’ zei hij. Hij sprak niet echt Engels, maar ‘het is koud’ kan ik in het Zweeds nog wel volgen.
‘Ja, het is koud,’ zei ik. Duh, dacht ik. En toen: waarom heeft die arme man geen jas? Zal ik hem thee geven? Natuurlijk deed ik dat niet, want ik wilde niet in een ongemakkelijke situatie terechtkomen waarin hij de thee afwees, en daarmee mij. Ik ben nog lang niet verlicht.
Hij vroeg waar ik vandaan kwam en waar ik naartoe ging. Ik vroeg dat uit beleefdheid ook aan hem, maar ik wilde liever voor me uitstaren.
Hij werd weer opgeëist door zijn telefoon. Ik deed de ‘ik heb geen zin om te praten’-truc door te doen alsof ik heel aandachtig aan het lezen was. De trein, onze trein, kwam pas over drie uur, dus we hadden samen nog wat tijd te doden. Hij zei dat hij naar Stockholm ging, maar ik geloofde er niks van. Zonder bagage, zonder jas, dat hele eind in de nachttrein naar Stockholm?
Een uur later kwamen er twee vrouwen binnen. De een droeg een grote koffer en de ander een plastic tas met een jas. Voor hem. Ik snapte er niks van. Misschien ging hij toch wel naar Stockholm.
Hij had ook een plan. Nu hij zijn bagage had, was het tijd om te eten. Hij liep de shoarmazaak binnen die aan de wachtruimte was vastgegroeid. Drie minuten later kwam hij terug.
‘Wil je iets eten?’
Wauw, ik had niks behalve heel onaardig gedaan om eten te verdienen. Dus ik zei: ‘nee bedankt, ik heb niks nodig.’
Hij kwam terug. Vroeg het nog een keer. Ik sloeg weer af. Hij kwam weer terug, het was net een boemerang, iets drinken dan?
‘Oke, oke, ik ga met je mee.’ Jezus, dacht ik. Laat me gewoon hangen.
Hij wilde koffie inschenken. Ik zei dat ik geen koffie dronk. Toen bestelde hij een blikje cola voor me. Ik was afstandelijk omdat ik hem niet vertrouwde. Maar met het eten en het blikje cola kwam het verhaal. Hij was gescheiden en zijn zoontjes van drie, een tweeling, woonden in Luleå bij hun moeder. Hij was pakketbezorger in Stockholm en elke twee weken kwam hij naar het hoge noorden om zijn kinderen op te zoeken. Een klere-eind reizen.
‘Waarom woon je niet in Luleå?’ Vroeg ik.
‘Omdat ik van mijn baan houd, en hier is geen werk.’
Hij vroeg of ik een vriend had. Ik zei van wel, want hij had mijn nummer al ontfutseld en wie weet wat hij daar mee van plan was. Hij nodigde mij en mijn vriend uit om bij hem te logeren als we naar Zuid-Zweden reisden. Hij ging er vanuit dat mijn vriend ergens tussen Luleå en Zuid-Zweden op me wachtte.
Het was te aandoenlijk voor woorden, en nu voelde ik me ongemakkelijk omdat ik zo onaardig deed, en loog en ook nog op zijn minimale inkomen cola zat te drinken.
In het raampost stond een gitaar. Er zaten nog drie nylonsnaren op, de bovenste drie. Maar het was een gitaar. Een gitaar! Van alles in de wereld miste ik mijn gitaar het meeste. En als je ziek bent, denk je vooral aan jezelf, dus voor ik het wist, was ik mijn gewetensbezwaren vergeten en zat ik met dat ding op schoot. Hij – de gitaar – was superontstemd, waarschijnlijk nooit gebruikt. In mijn zenuwen vergat ik wat de stemming was, dus het duurde een minuut of tien voordat ik er wat harmonie in had gebracht. De man keek geduldig maar verwachtingsvol toe. En toen was er maar één liedje dat ik kende op de bovenste drie snaren, en het is niet eens een heel liedje, maar een paar poëtische zinnen op een tokkelstukje.
Het maakte niks uit. Ik speelde gitaar, of wat daar voor moest gaan, en ik zong, en de man was zo geïntrigeerd dat ik niet nu al kon stoppen, en het volgende liedje maar improviseerde. De shoarmamensen kwamen uit de keuken om te luisteren, en applaudiseerden, en vanuit het station druppelden mensen binnen die zich begonnen af te vragen wat er aan de hand was.
Ik was blij dat ik mijn blikje cola had terugverdiend.