Als alle weergoden samenkomen

Het nieuws stond er vol mee. Geen corona deze keer, zelfs niet de schaatspret die nog komen zou, maar een ander schijnbaar wonderlijk fenomeen: winterkampeerders. En dat in het meest gure weekend dat ik in mijn lange leven heb meegemaakt. Code rood, een sneeuwstorm, hoogwater. Alle weergoden kwamen op hetzelfde moment samen. En de natuurkampeerterreinen stonden vol. Een verslaggeefster ging met een microfoon de camping rond, de hele tijd mompelend: ‘nou sorry hoor, maar dit kan toch niet?’ Blijkbaar wel, al die mensen stonden er echt uit vrije wil.

Sneeuwstorm

Het is niet zo gek. Nederland heeft een chronisch gebrek aan wildernis. Er zijn hier geen bergen, geen roofdieren en geen behekste wouden. We hebben alleen de zee, maar om daar te komen moet je eerst door een woestenij van strandtenten en vakantieparken heen. Wel zijn er in Nederland veel mensen die van wildernis houden, of voor wie dat een primaire levensbehoefte is. Dus als het dan een keer extreem weer is, gaan zij massaal naar buiten. Net als wij.

We hadden de fietsen volgehangen met kampeerspullen, laptops en schaatsen en gingen vlak voor het noodweer losbarstte naar Drenthe. In de bostuin van vriend Rowan mochten we ons tarpzeil ophangen en de bivakzakken neerleggen. In de warme winterslaapzak wachtten we op de sneeuw die op de wind uit het oosten kwam aanstormen.

De volgende dag sneeuwde en waaide het gestaag door. We fietsten naar Eriks ouders via kleine stukjes bos en heide rond Bakkeveen en Wijnjewoude. Normaal is dat een pleziertochtje van anderhalf uur waar je niet echt moe van wordt. Nu was het een soort hel van ’63 die je hoofd van je romp sneed als je je in een stuk kale polder waagde. Alle wegen die op de wind lagen waren schoongeblazen, alle andere waren een verzameling sneeuwduinen waar we met onze zwaarbeladen fietsen doorheen ploegden. Het was verschrikkelijk mooi en verschrikkelijk zwaar.

Vijf uur later kwamen we met de fiets tegen de wind in duwend bij het ouderlijk huis aan. Daar vrat de houtkachel stammetjes alsof zijn leven er vanaf hing. Er stond erwtensoep op tafel en wafels met bessen op de kookplaat. We dronken warme chocolademelk bij de vuurkorf. Je begrijpt dat alles toen snel weer goed (of nog beter) was.

Schaatsen

We waren niet in Friesland om door de sneeuw te fietsen, ook al was dat een leuke bijkomstigheid. We waren hier voor het ijs. Het moest nog even groeien, en wij moesten ook gewoon aan het werk. Lang leve het thuiswerken. In het dagelijks leven toets ik de dijken in omgeving Rotterdam. We waren een jaar bezig geweest om twintig kilometer dijk door te rekenen en eindelijk, na honderdduizend onderzoeken, was het klaar en moest alles met grote haast binnen een week aan het Bevoegd Gezag gerapporteerd worden. Juist nu het er op werk een keer om spande ging de vriezer aan. Erik stond al op de schaatsen, ik zat gezagsgetrouw binnen te typen en een beetje verlekkerd naar buiten te kijken. Uiteindelijk ging ik overstag, en aan het einde van de middag reden we met de hele buurt de vaart voor het huis op en neer.

Als het op schaatsen aankomt is Erik een echte Fries (ook al is hij geen echte Fries). Hij rijdt met liefde een wak in als dat betekent dat hij als eerste op het ijs is (al bleek dat later niet helemaal waar, maar vooral Friese bravoure, ook al is hij geen Fries). Ik ben altijd een beetje bangig en dat is een van de redenen dat ik tot nu toe genoegen nam met de sloot voor het huis. Maar dit weekend moest ik met mijn man mee, rugzakje op met een touw erin, kleding in de droogzak, ijspriem om de nek, schaatsen weer achterop de bagagedrager. Om negen uur ‘s ochtends stonden we met nog zo’n vijftig liefhebbers op de Alde Faenen, een natuurgebied waar je normaal alleen met een boot in kunt.

Het ijs hield niet op. We gleden tussen het riet en de weilanden door, langs een stuk bos en naar een groot meer waar het ijs in ribbeltjes over zichzelf heen gewaaid was. De warme thee uit de thermosfles was een welkome afleiding van de nog steeds gure wind uit het oosten. Ik wist niet dat je zo ver kunt schaatsen. Bij ons in Noord-Holland kon dat vroeger ook, maar ik was te jong of te bang of te druk met andere dingen om dat ooit gedaan te hebben. We reden toen eindeloos rondjes op de ijsbaan, ik heb vier schaatsdiploma’s, dat wel. Maar dit was de eerste schaatstoertocht in mijn leven en het maakte diepe indruk.

Na tien kilometer glijden was ik euforisch en moe. Ik stond op het punt om terug te gaan toen Eriks Friese vrienden voorbij kwamen en ons vol enthousiasme diep het waterige hart van Friesland insleepten, naar Grou en Akkrum. ‘Als het gaat vriezen ontdooien de Friezen,’ zei Eriks moeder, en daar leek wel een kern van waarheid in te zitten. Iedereen was uitgelaten, sommige waren wel erg fanatiek, en dat was aanstekelijk. Zo betrapte ik mezelf er na een uur op dat ik als een idioot met vijf man over een asfaltweg aan het kruipen was waar het water ophield en klunen niet kon.

Het ijs was bobbelig maar we deden net alsof dat niet zo was. Dat we een nieuwe wereld konden binnenschaatsen was een groot cadeau. Daar zeur je niet over, daar geniet je vurig van. Ik had al maandenlang heimwee naar buitenleven en ruige natuur. Het extreme weer voelde als thuiskomen.

Eén reactie op “Als alle weergoden samenkomen”

  1. Kanjers zijn jullie. Groet van de juffie