We vertrekken altijd te laat. Twee uur voor zonsondergang hebben we eindelijk onze tandenborstels en tent in onze bikepackingtassen gepropt en zitten we op de fiets. We hebben thuis nog snel een bord curry naar binnen geschoven, de afwas laten staan, de computer dichtgeklapt.
Er is een NTKC-terrein op twee uur fietsen van ons huis dat we nog niet kennen. Het ligt in een smeltwaterdal uit de ijstijd met steile hellingen, gemengde bossen en kans op zwijn. Om er te komen rijden we door Safaripark de Hoge Veluwe, dat eigenlijk Nationaal Park de Hoge Veluwe heet, maar er staat een hek omheen en je mag er betaald beesten schieten, dus safaripark is een betere naam. Het is er wel mooi, evengoed. Al na een paar meter rijden we tegen een groep zwijnen aan die zo groot zijn dat ik in eerste instantie denk dat het pony’s zijn.
Maar pas als we het park uit zijn, word ik echt geraakt, en eigenlijk is dat iedere keer zo. De Veluwe lijkt buiten het hek wat wilder, het asfalt wordt dunner, de wolf rukt op. Rond zonsondergang fietsen we de laatste kilometers over het Harskampse Zand waar ik een tijdje ontroerd naar de koude mist sta te kijken die zich in de dalen verzamelt en het bos indrijft.
Het kampeerterrein is in het donker nauwelijks te onderscheiden van een wildkampeerplek tot je via een aarden trap de diepte in loopt – fiets op de schouder – en groene tentcirkels tussen de door zwijnen omgewroete aarde ziet. Er is niemand. We ontfutselen de sleutel uit zijn geheime verstopplaats, openen een toilethokje, maken de waterpomp los, betalen bij de pinautomaat.
We steken een van de olielampen aan om het duister te verdrijven. De reflectoren aan onze scheerlijnen glimmen in het schijnsel, hete thee uit de thermos dampt door de mistparels. Met de lamp lopen we een klein stukje om het onbekende terrein te verkennen, maar dat heeft geen zin. Het is aardedonker. Heel in de verte horen we een bosuil. Het duurt nog een uur voordat hij vlak bij de tent in een boom neerstrijkt en we vanuit de slaapzak kunnen luisteren. Hoe – hoe – hoehoeee.
Vroeger gingen we een nachtje kamperen, nu doen we een overnighter. Al zijn er wel nuanceverschillen. Een overnighter duurt maximaal 24 uur en is tussen de bedrijven door. Je vertrekt bijvoorbeeld na werk, rijdt lekkere zware offroadroutes, maakt een groot vuur of slaapt onder de sterren, en zit de volgende ochtend weer gewassen en gestreken achter de computer. Zoiets. Een brokje avontuur in een anders doodgewoon leven.
Voor ons is het een vonk die de fietsreisvlam weer aanwakkert. Omdat we een huis bouwen, hebben we te lang binnen gezeten. Nu ontdekken we een plek waar we ons de kracht van het buitenleven weer kunnen herinneren.
Bij het krieken van de dag zien we hoe op en langs en onder de hellingen kampeerplekjes tussen de bosbessenstruiken verstopt liggen, sommige met een spectaculair uitzicht op de dalen eromheen.
‘Zo dichtbij,’ zeg ik. Tussen dit kampeerterrein en ons huis is alleen maar bos, kilometers zandpaden en groot wild. Ja, met safaripark en drukke wegen, maar het is ook een omgeving die door bijzondere nachten als deze steeds meer als thuis voelt.



Foto’s gemaakt door Erik
6 reacties op “Brokjes avontuur in een doodgewoon leven”
Een bosuilenfluit? 😮 Dat klinkt interessant!
Ja, er zijn allerlei uilenfluiten. Als je geluk hebt, roepen ze terug!
Gaaf! :)
Dat herken ik,
Toen ik met mijn ouders ging kamperen waren wij om half 11 in de ochtend ook de laatsten die in de auto stapten…
Even een tip van een mede NTKC ér en wereldfietser, we noemen onze terreintjes geen camping, maar ehh……gewoon kampeerterrein…………..Fijn dat je er zo van kan genieten !
Zo noem ik het ook! Maar er stond al teveel ‘kampeerterrein’ in het verhaal. Hm, misschien pas ik het toch maar aan, het is inderdaad geen camping ;)