Geen polder

Een bos is geen polder. Dat realiseer je je niet als je dertig jaar middenin een polder woont. Tot je niet meer middenin een polder woont.

Ik was bijvoorbeeld gewend dat er één weg was, of twee. Dat er verder overal hekken stonden omdat het weiland van boer A was en het veld met tulpenbollen van boer B, en dat je daar verder niks te zoeken had. Daar liep soms een leuk fietspad doorheen – schelpen, geen asfalt, als je mazzel had. Je kon ver kijken, ook, bijvoorbeeld vanaf de dijk. IJsselmeer links, polder rechts.

Maar het bos! Er zijn zoveel kleine paadjes dat een heel leven niet genoeg is om ze allemaal te leren kennen. Het is niet volgeplant met efficiëntie, het is er stil en tegelijkertijd dynamischer dan een stad ooit kan zijn. Het licht is zacht, de kleuren en geuren fris. En elke boom voelt als een beschermende paraplu waaronder ik me veilig en geborgen voel. Hier kan ik mezelf zijn. Hier kan ik verdwijnen.

Een bos an sich kan best saai zijn. Bomen, bomen, bomen. Maar de bossen hier hebben spannende overgangen, van naald naar loof, naar heide, naar stuwwal, naar beekdal, naar rivierdal, naar weiland. Ook hier kun je ver kijken als je op de Wageningse of Doorwerthse berg staat met je gezicht naar de Nederrijn.

Voor het eerst in mijn lange buitenleven loop ik tegen wild aan. Een vos in het donker, onderweg van station naar huis. Grote roofvogels, bosuilen. Jonge ransuilen, drie stuks, in een boom op onze nieuwe stamcamping. Reeën, zwijnen. Beversporen.

Maar wat ik het meest bijzonder vind, is dat er zeventig kilometer ruimte boven ons hoofd zit. De Veluwe blijft een uit de kluiten gewassen schietterein/safaripark met snelwegen er doorheen. Maar het is ook een fucking groot bos waar bijna niemand woont en waar het pikdonker is ‘s nachts. De wolf komt er graag, heb ik horen vertellen. Nou, dan kom ik er ook graag.

Toen ik laatst door centrum Rotterdam liep, merkte ik nog iets. Nadat ik daar zes jaar woonde, ken ik de stad wel zo’n beetje. Het voelt als thuis. En toch voel ik me er niet thuis. Eerder kon ik me daar meestal voor afsluiten, nu realiseerde ik me hoe vermoeiend het is om je ergens de hele tijd voor af te moeten sluiten.

Een bos voelt anders. En dingen die anders voelen doen iets met je gemoedstoestand. Ik merk dat het langzaam begint te dagen dat deze plek afwijkend is van wat ik kende en dat ik daardoor ook – heel subtiel – anders word.