Het begon met van dat druilerige weer. Af en toe een hagelbui. Koud! We waren naar het zuiden afgereisd in de hoop op betere temperaturen dan tijdens vorige buitenlandtochten. Maar helaas. Ik zat klam en bevroren op de fiets. Ons einddoel was Luxemburg, 500 kilometer verderop. Om daar te komen volgden we de frontlijnroute vanaf Basel. Door Zwitserland, Duitsland, Frankrijk – in willekeurige en repeterende volgorde. Want de grenzen van toen zijn allang de grenzen van nu niet meer.
Gelukkig losten de wolken tegen de avond op. Perfect, want we wilden de volgende dag over de Grand Ballon, een van de hoogste bergen van de Vogezen. Een lekkere klim van twintig kilometer naar de top. Daarna een hoogvlakte waar het geleidelijk op en neer ging. Er lag nog sneeuw in de berm, maar in de zon was het toch zweten. IJskoude meren glinsterden ons tegemoet. Paragliders zweefden rond de pieken. En in een lange, steile afdaling suisden we het bos in, waar regen en smeltwater de bomen diepgroen had gekleurd.
Hoe anders was het toen de Vogezen ons twee dagen later in Noord Frankrijk uitspuugden! Met lichte tegenzin fietsten we door rollende heuveltjes met eindeloze koolzaadvelden en gras. Dode dorpjes. Hier en daar nog een overwoekerde loopgraaf. En van die korte, steile rotklimmetjes waarop je je knieën naar de filistijnen trapt.
Het was niet helemaal de schuld van het landschap, maar het zal wel geholpen hebben dat er na drie dagen wat frustratie ontstond. Natuurlijk was dit ook die dag dat de bakker pas om drie uur open ging en een camping niet meer bleek te bestaan. Voor mezelf was het vooral de spanning van een nieuwe groep die na een kleine uitbreiding was ontstaan. Het ging niet meer zoals het altijd was gegaan. We vertrokken laat, kwamen laat aan, fietsen veel minder kilometers. Oude posities werden verdedigd en nieuwe veroverd. Kortom, er werden wat vaste patronen op zijn kop gezet. En dat kostte meer energie dan gepland.
Terug het bos in om een beetje bij te komen. Hier en daar werden de rollende heuvels weer scherper en de koolzaadvelden wat minder omvangrijk. In een fris meer wasten we een intensieve fietsdag weg. We hadden lol in het koken die avond, in twee grote woks die de mannen meezeulden. En ‘s ochtends stonden verse croissantjes op het menu. Het was weer vakantie!
Tegen dag vijf ontstond er een nieuw soort evenwicht. De zon was terug, de temperatuur verviervoudigde. Negatieve spanningen werden automatisch door positieve gecompenseerd. Dat wil zeggen: twee van onze groepsleden hadden elkaar gevonden. Het ging er behoorlijk klef aan toe, en niet iedereen was daar gelukkig mee. Tussen wat geroddel en scheve blikken door werden nieuwe verbonden gesloten. Om een blok te vormen tegen het geliefkoos. Het was bijna tv-waardig.
Ook het landschap werd vanaf dat moment een stuk spannender – de tenen van de Ardennen trokken ons uitnodigend Luxemburg binnen. We stormden twintig kilometer over gravelwegen, daarna de grens over en de stad in. Het was inmiddels bloedheet en in plaats van thermokleding droegen we nu de nodige laag zonnebrandcreme. Met chips en pinda’s spoelden we ons zouttekort weg.
Een afwisselende week, dat is misschien de beste samenvatting. Zaterdag namen drie reisgenoten de trein naar huis om een beetje weekend over te houden. Diezelfde middag vertrokken Jasper, ik en het kleffe stel om nog flink wat kilometers te maken. Eerst door het vlakke rivierdal van de Alzette. Daarna weer een paar venijnige klimmetjes, maar nu door dichte, bemoste bossen. Ik kende bijna elke bocht in de route van een eerdere fietsvakantie met Tim. En die avond stonden we ongepland op precies dezelfde camping. Maar net als toen was het ook nu mooi en ontspannen. We aten aardappelsalade op een terras, dronken de eerste koude cola van de week en genoten van de drukkende warmte die in de avond oploste.
Met een triomfantelijk gevoel reden we zondag België binnen. We gingen niet meer dan twee kilometer over de grens, maar toch. Er stonden vier landen op de teller! Daar riep het gewone leven, die op vijf uur treinreizen in Amsterdam lag te wachten. We hadden de winter weggefietst, zo voelde het. De zomer smeekte ons om buiten te blijven. Maar helaas. Een berg plichtsbesef duwde ons de trein in.


