Zweden: winterse huttentocht in Vindelfjällen

Ik heb het wandelen in de sneeuw best een tijd uit zitten stellen, want Rusland kwam voorbij en daarna ik wist niet zo goed waar ik in mijn eentje beginnen moest. Daarom had ik een groepstocht geboekt. Het grote voordeel daarvan was dat de gidsen de uitrusting verzorgden (zware, grote spullen die niet in het bagagerek van een bus passen) en we naar een uitgestorven plek gingen waar ik met het OV nooit zou komen.

Vanuit Luleå reden we tweehonderd kilometer naar het westen. Dat leek me een beetje overdreven. Ik wilde in de sneeuw wandelen. Overal was goed. Maar volgens de gidsen willen de gasten graag bergen zien. En ik was een gast, dus ik wilde dat ook.

De eerste dag liepen we langs een brede, bevroren rivier het nationale park Vindelfjällen binnen. Hier gaat ook een deel van de populaire Kungsleden (een langeafstandswandelroute) doorheen. Maar in december en januari was het zo goed als uitgestorven, op een paar Sami na die met sneeuwscooters van en naar hun berghutten rijden.

Onze berghut was zestien kilometer verderop. Ik maakte me een beetje zorgen of dat niet veel was, want als je door diepe sneeuw moet ploeteren met bagage voelt het als het dubbele. Maar het had weinig gesneeuwd, dus we liepen over een ijzig sneeuwscooterspoor, niet heel comfortabel, maar het ging wel snel. In recordtijd hadden we de hut bereikt, en daar kwam ik erachter dat er in zo’n hut niet heel veel te doen is als alles voor je wordt verzorgd. De ene gids had de kachel annex fornuis al aangestoken voordat ik binnen was, de andere gids kookte het avondeten. Ik schudde mijn slaapzak uit op een van de stapelbedden en deed sociaal.

De tweede dag bleven we in dezelfde hut en maakten we een dagtocht. Bergopwaarts was het flink zweten. Zodat ik klam de winderige hoogvlakte opliep, waar het direct twintig graden kouder leek. We zaten nu boven de boomgrens, met voor ons een paar ruige, witte pieken zoals je die in epische avonturenfilms ziet. Wauw, dacht ik, we zijn echt in de bergen.

‘s Avonds werd de sauna voor me opgestookt, een klein huisje langs de rivier met een houtkachel. Het is een schande, maar sinds ik in Scandinavië ben, was ik nog niet in een sauna geweest. Ik douchte met kommetjes water en sneeuw. Als de hitte teveel werd, ging ik buiten op een bankje thee drinken, sterren kijken en naar het water luisteren dat onder de bevroren rivierkorst ruiste. Dit proberen ze in Nederlandse spa’s dus te imiteren, dacht ik.

De volgende hut was maar acht kilometer verderop. De rivier werd ruiger, het pad slingerde wat meer op en neer en de zon onthulde bergtoppen die nog veel groter en veel hoger waren dan ik de dag ervoor had gezien. We zagen het spoor van een veelvraat (wolverine), een typisch subarctisch, schuw roofdier, en van rendieren. Af en toe vloog er een sneeuwhoen voorbij.

Ik vond het best een uitdaging om de tocht voor me te laten verzorgen. Ik wil ook graag werken. En de boel leiden. Maar dat was nu hun rol, dus ik hield me in.

Mijn rol was om te observeren hoe zij hun ding deden en veel vragen te stellen. Ik zag het als een cursus waarbij ik veel van de pro’s kon leren. En dat nam ik heel serieus, dus ik las ook een how-to-gids voor winterkamperen. Veel dingen wist ik al. Maar ik wilde meer gevoel krijgen bij de mogelijkheden die ik nog niet kende. Zoals slapen in hutten, bagage vervoeren in een pulk (slee) en de Scandinavische definitie van goede outdoorkleding en goed outdoorvoedsel.

Omdat ik zelf niet in the lead was, duurde het een tijdje voordat het tot me doordrong dat we niet in een dierentuin of vakantiepark waren. Bij de tweede hut rukte ik me een halfuurtje los van het groepsgebeuren om buiten naar de bergen te kijken. We zaten al drie dagen in de wildernis, maar dit was het eerste moment waarop het ook wild voelde. De hutten waren comfortabel, de sauna en het eten waren luxe, de mensen waren leuk, maar de natuur leek zo ver weg. Ik miste buiten.

Middenin de natuur staan en je toch afgescheiden voelen is net zo eenzaam als buitengesloten worden in een groep. Het doet pijn om geen contact te kunnen maken.

Maar na die tweede hut was het ijs gebroken en kwam de natuur vanzelf weer naar me toe. Er was een sneeuwstorm onderweg. Onder dreigende wolken liepen we dezelfde route terug. Nadat de zon onder was, ging de wind aan. Een uur later begon het te sneeuwen.

De volgende dag bleef het waaien en sneeuwen. Maar nu werd het leuk, want ik was warm en fit, we hadden de wind in de rug, en er was overal spektakel. Stuivende sneeuw, sneeuwduinen, dikke lagen sneeuw op de takken.

Geen weer om te kamperen, trouwens, want we kwamen zijknat bij de auto aan.

Op de terugweg realiseerde ik me dat hutten het beste zijn na een paar nachten in een tent, dat ik genoeg vaardigheden en uitrusting heb om dit soort laagrisicotochten zelf te maken en dat nationale parken veel leuker zijn dan dorpen met industrieterreinen.

Voor de komende twee weken annuleerde ik mijn vakantiehuisje in downtown Kemijärvi (Finland), boekte een kamer bij nationaal park Pyhä-Luosto (ook Finland) en kocht een paar sneeuwschoenen. In Pyhä is een klein skiresort dat goed bereikbaar is met de bus én een supermarkt heeft, maar ook midden in de natuur ligt. Klinkt echt als mijn ding.

Ik ga niet skiën (doe niet zo gek). Niet Alpien in ieder geval, dus van de berg omlaag. Misschien wel toerskiën*. Maar vooral veel schrijven, wandelen en hopelijk nog een nachtje bivakkeren, als het rustig weer is.

*Toerskiën is skiën op bredere ski’s, door ongeprepareerde sneeuw, over vlakkere delen, met bagage – niet hetzelfde als langlaufen!