Je let even niet op, en voor je het weet ben je een bikepacker geworden. Het is de schuld van Schotland, het mooiste, vriendelijkste land op aarde, maar niet echt een fietswalhalla. Toen ik er drie jaar geleden was, schrok ik van de drukke wegen. Het schaarse asfalt in de Highlands had het zwaar te verduren onder de auto’s, campers en vrachtwagens. De gravelpaden waren te ruig voor mijn vakantiefiets. De enige optie leek uitwijken naar de standaard fietsroutes of de eilanden. Maar dat wilde ik niet, want ik wilde de bergen in. De volgende keer – je kunt niet één keer in je leven naar Schotland gaan en er nooit meer terugkomen – moest het anders. Zo kwam er een nieuwe, lichtere offroadfiets en ging ik terug voor een herkansing.

We knoopten delen van verschillende bestaande offroadroutes aan elkaar. Onderweg sliepen we in bothy’s en in de tent.
De route, inclusief suggesties voor overnachting, vind je hier: gpx
Offroad
Met Erik was ik ruim een week op pad. Vet spannend, onze eerste meerdaagse offroadtocht. Daarom begonnen we op een bekende route, de Cairngorms Loop, in de oostelijke Highlands. Op bikepacking.com staat ‘ie beschreven, met gpx-track, niet te moeilijk, maar ook niet makkelijk, en met leuke plaatjes. Het gaf ons een goed idee van wat ons te wachten stond. Een groot deel is gewoon fietsbaar, maar onverhard. 10% is onfietsbaar: rotsige bergpassen, moeras, rivierkruisingen. We waren niet van plan om de route netjes af te rijden, maar als startpunt te gebruiken. Vanaf daar konden we er andere offroadroutes aan vastknopen om naar het zuiden te gaan en op tijd terug bij de boot te zijn.
Voor vertrek waren we uit allerlei hoeken gewaarschuwd hoe afschuwelijk zwaar het zou worden. Met monsterlijke inspanning zouden we onze fiets over keien en rotsblokken sjouwen, rivieren doorkruisen en continu natte voeten hebben. Ik had me er dus op ingesteld dat we regelmatig zouden lopen, weinig kilometers zouden maken, of zouden afhaken. Dat was een goede instelling, want het was allemaal waar, behalve het afhaken.
Lopen met de fiets is een raar concept. Vroeger begon ik altijd te vloeken als de weg in een single track veranderde. Dan hield het avontuur op. Nu was het anders, het gaf veel voldoening, ver weg van alle drukte, zwaar, lekker meditatief. De enige die ik daarvoor credits kan geven, is mijn fiets. Het hielp echt dat ‘ie zo licht was, ik schat een kilo of 17, zodat ik hem vrij makkelijk op kon tillen. Waarom ik dan niet gewoon met een rugzak ging wandelen? Omdat de bredere gravelwegen nooit ver waren. We konden op een gegeven moment weer rollen. Dan gingen we als een speer, op zoek naar eten en een slaapplaats. We deden gemiddeld 50 kilometer per dag. Daardoor waren we flexibel. Het gaf veel vrijheid, we hoefden niet alles van tevoren te plannen.
Alle begin is makkelijk
De Cairngorms Loop was een goede start, want hij begon makkelijk. Na de overtocht naar Newcastle waren we met een directe trein de Highlands in getransporteerd. De route begon in het kleine plaatsje Aviemore direct naast het station. We fietsten in de late avondzon over een asfaltweg de natuur in, bergafwaarts, en over vriendelijke gravelwegen. Ik dacht: is dit het nou? Na 17 kilometer zetten we tent in het bos, en de volgende dag ging een beetje in dezelfde sfeer verder. Kleine asfaltweggetjes, rustig gravel, hier en daar een beetje moeras en smalle paadjes. De eerste rivierkruising was een hele show, omdat ik probeerde om mijn schoenen droog te houden. Toen ik me er eenmaal overheen had gezet dat dat niet ging gebeuren, waren grote plassen water ook geen obstakel meer. We kwamen zonder veel problemen in het volgende dorp aan.
Overnachten in de bergen
Na 55 kilometer gingen we van de route af, landinwaarts. Dat was bewust, want we wilden in een bothy slapen, het paradijs van de Schotse outdoorcultuur. Bothy’s zijn verlaten bergwoningen en schuren die door een vereniging (de MBA) zijn gerestaureerd en worden onderhouden. Ze zijn altijd open, niet reserveerbaar, je kunt er gratis slapen, en er zijn geen voorzieningen. Het is niet meer dan een schuilplek tegen alles wat Schotland potentieel onaantrekkelijk maakt: regen, wind en midges (kleine, irritante vliegjes die je kapot maken). De meeste bothy’s zijn verschrikkelijk romantisch en liggen op de mooist denkbare plekken in het grote niks. Vroeger waren ze exclusief, inmiddels zijn er stapels boeken over geschreven, maar degene die moeilijk bereikbaar zijn, worden nog niet door toeristen overspoeld.
De eerste verkenningstocht ging naar Faindouran, twee uur rijden over een pittoreske gravelweg. De bothy staat bekend als een van de meest afgelegen in het land, maar op de fiets viel dat allemaal wel mee. We waren alleen in een charmante, witgeschilderde ruimte met een kachel, aanmaakhout en een zak kolen. Zijknat van de regen, koud, opgewonden door het avontuur en geïntrigeerd door zoveel luxe. De volgende ochtend kwam er een kudde schapen op bezoek.
Later sliepen we ook in Callater Stables en Ben Alder. Bothying is in de UK een werkwoord: de zoektocht naar de afgelegen onderkomens zijn mini-expedities. Iets dat je in het weekend doet om de stad te ontvluchten. Het gaf veel voldoening om door de mooiste landschappen naar de mooiste plekken te ploeteren.
De Cairngorms
De Cairngorms Loop bestaat uit twee ringen: de binnenring en de buitenring. Op die laatste waren we begonnen. De binnenring was bergachtiger en zwaarder. Omdat we bij Faindouran Bothy landinwaarts waren gefietst, zaten we nog maar zeven kilometer van de binnenring. We hadden vertrouwen gekregen in ons offroadkarma, dus besloten om niet terug naar de buitenring te fietsen, maar de inspanning nog wat op te voeren. De binnenring was twee uur lopen via een steil wandelpad langs de River Avon. Daarna zaten we weer op de route, al was dat geen garantie voor lekker fietsen. We hadden de 10% onfietsbaar gevonden, en liepen nog eens vier uur om de bergpas over te komen (Fords of Avon) en een ander rivierdal (Derry Burn) uit.
Het was een wilde dag. De zon stroomde het wandelpad af, en wij strompelden en klommen en duwden er doorheen, zodat we al het natuurgeweld rustig konden bewonderen. Het was anders dan wandelen. We wandelden niet door een landschap, we waren aan het werk met het landschap. We ademden ons door de bergen heen en zweetten het moeraswater uit onze schoenen. Pas tegen drie uur ‘s middags konden we weer over een gravelweg fietsen. Daarna was het een kleine moeite om nog dertig kilometer, via de snackbar, naar Callater Stables te rollen.
Het beste van beide werelden
Op dag vier probeerden we een wat vriendelijkere bergpas. De eerste paar uur stuiterden we gemoedelijk over een dual track, langs een hoop ruïnes, voordat het fietspad weer in een wandelpad veranderde. Het was hier wat drukker, en we gingen een paar keer voor een groep wandelaars aan de kant. Ik schaamde me een beetje, omdat we zo makkelijk de bergen in en uit rolden, ook al was het soms zwaar. Die wandelaars waren minstens drie dagen bezig om dezelfde etappe af te leggen, op een menselijker tempo, dacht ik.
De wereld wordt er meestal niet beter van als snelle voertuigen de wildernis binnendringen. Ik zou met mijn machine het serene berglandschap verstoren, dieren verjagen, wandelaars uit hun natuurlijke ritme halen (iedereen weet hoe irritant het is als er mountainbikers over het wandelpad scheuren) en het landschap vervuilen met mijn dominante menselijke aanwezigheid. Ik was blij met mijn nieuwe fiets, maar was ook bang dat ik de natuur zou kwijtraken.
Tot we de bergen uitreden, over een asfaltweg naar een grote parkeerplaats. Hoe komen de meeste mensen, ook de serene wandelaars en fietsers, in de buurt van de bergen? Met de auto. In het lawaai en de vervuiling van die auto’s fietsten wij de door asfalt doorsneden natuurgebieden door. Ik herinnerde me weer de angst voor dat gemotoriseerde geweld van mijn eerdere tocht op de smalle Schotse wegen. Gek genoeg waren ook deze vakantiegangers van de natuur aan het genieten. Ze stopten op picknickplaatsen langs de weg en maakten foto’s van de verre pieken van de Cairngorms. Ik vond ze irritant, zoals misschien de wandelaars mij irritant vonden, en was weer +20 blij met mijn fiets.
Als we de natuur verstoorden, deden we dat niet veel meer dan de gemiddelde wandelaar. We namen netjes ons afval mee, we bleven op de paden, en over wandelpaden scheuren was er helemaal niet bij omdat we steeds aan het lopen waren. Met de fiets aan de hand konden we rustig om ons heen kijken. We namen de tijd om vleesetende planten te zoeken, ruïnes te fotograferen en adelaars te kijken. En zo kwam ik er achter dat offroadfietsen het beste van beide werelden is: snelheid, vertraging. Ik ben op een fietsvakantie nog nooit zo in de natuur opgegaan.
Naar het zuiden
Op de zuidpunt van de Cairngorms Loop pakten we twee andere routes op, de Badger Divide en een stuk van de Highland 550, beide ook grotendeels offroad. De delen die wij deden waren redelijk fietsbaar, vaak stevige bosbouwwegen of grindsporen voor landbouwvoertuigen.
We waren toen al aardig gaar van de inspanning en hadden zin om weer een bothy te zoeken. Om daar te komen, moesten we 60 kilometer over asfalt rijden. Mooie, rustige B-wegen, en toch ging ik hierop stuk. De afwisseling van het offroadrijden was goed voor mijn rug (en humeur), maar na uren in dezelfde houding kwamen alle lichamelijke problemen van de afgelopen jaren weer terug. Met een lange pauze en warme pasta probeerden we de boel te de-escaleren.
Daarna reden we een van de mooiste stukken, een avondrit van Bridge of Gaur naar Ben Alder Bothy. De Bothy ligt op de oever van een meer, vanuit het zuiden redelijk bereikbaar, al moesten we de laatste drie kilometer (dus drie kwartier) door een moeras soppen. De Cairngorms zijn een compact gebergte en hebben iets liefs. Er is veel groen en er zijn schattige kastelen. Hier stonden we op de bodem van een desolaat dal, omringd door rijen en rijen afgeronde pieken. Wijdser, ruiger.
De tegenzin om naar huis te gaan nam flink toe. De ondergaande zon werd door een soort mysterieuze Schotse mist gefilterd. Net voor het donker bereikten we de wandelbrug naar het slot van het sprookje.
Ben Alder was de kroon op het avontuur. De laatste twee dagen waren we vooral bezig om terug te komen in de bewoonde wereld. In het begin was de Badger Divide nog flink afzien, met steile afdaling over grove gravelwegen. Mijn handen en schouders waren lam van het trillen en de klappen. Lang leve het gebrek aan vering. Daarna ging het rollen met elke kilometer soepeler, maar werden de bergen kleiner. De kuilen in de weg werden minder, er waren op een gegeven moment zelfs fietspaden.
Aan het einde van de week waren we allebei gesloopt. We hadden onschuldige spierpijn in…overal… en we waren moe. In ons enthousiasme waren we maar doorgegaan en hadden we weinig gerust. Het kostte een ruime week om thuis weer te herstellen. Maar dat geeft niet. Het kost een heel leven om te vergeten hoe cool dit was.













De fiets van Erik (Kona Rove steel):

En mijn fiets (Sonder Camino titanium):
