Ierland: een solotocht door county Kerry

De winter is een fantastische tijd om in Ierland te fietsen. Misschien wel de beste. Alle mooie toeristenwegen – De Wild Atlantic Way, Ring of Kerry, Slea Head Drive – zijn uitgestorven. Je kunt dus lekker aan de verkeerde kant van de weg rijden en rustig om je heen kijken. En in die schattige toeristische stadjes is ook niemand. Saai? Júist niet. Want de inwoners vervelen zich kapot, dus iedereen wil met je praten.

Ik ben er nooit in de zomer geweest, maar dit hield ik mezelf voor als de ijzel m’n gezicht in stukken striemde en ik mijn tenen niet meer voelde (dat laatste was natuurlijk voordat ik schapenwollen sokken had gekocht van zo’n aardige man in een verlaten souvenirwinkel).

Fietsen was een lastminutebeslissing. Een dag voor vertrek mailde ik de verhuurder. Na al het wandelen en survivallen had ik zo’n zin om weer over de weg te rollen. In de trein van Cork naar Killarney kon ik mijn ongeduld bijna niet bedwingen. De weg riep me. Echt, het was heel intens. Ik had een dag uitrusten en aan Ierland wennen gepland, maar daar had ik helemaal geen zin in. Dat moet de verhuurder geweten hebben, want terwijl ik nietsvermoedend over straat liep, sprong hij uit zijn auto en vroeg of ik dat meisje van die fiets was (fietsaura completed). Waar hij normaal vooral gammele toeristendingen verhuurde, mocht ik nu kiezen uit een scala aan degelijke toerfietsen. Plus gratis tassen met regenhoezen. Nog zo’n voordeel van de winter.

Pas een uur later rolde ik ook echt over de weg. Dat kwam omdat ik drie keer werd opgehouden. Mensen wilde me de mooiste route aanwijzen, een park laten zien of over hun eigen fietsreizen vertellen. Vanaf dat moment was mijn verlegenheid om met de locals te praten wel verdwenen.

Ik deed een korte zevendaagse tour in County Kerry. Zo’n vijftig kilometer per dag. Daarna was ik verkleumd, verregend, verwaaid, of een combinatie van die drie. Op het kaartje hierboven zie je mijn kleine verkenningstocht (je moet er nog 60 km bij optellen voor een offroadtocht rond Killarney).

Het Nationaal Park bij Killarney was het begin en eigenlijk ook het hoogtepunt van de route. Er lag een toefje sneeuw op de bergtoppen, daaronder schaars begrasde rotsen met hier en daar een schaap. En die dramatische luchten, heerlijk! Wind, wolken en water stoven me om de oren en kleurden alles blauwgrijs of oranjegeel. Opweg naar Tralee kwam ik in wat liefelijkere heuvels een beetje bij van zoveel natuurgeweld, de bergen nog dreigend achter me. Maar ik was verwend en het werd al snel saai.

Een tweede hoogtepunt was Connor’s Pass op de Dingle Peninsula. Via deze smalle weg kon ik de drukke, zo goed als vlakke autoweg naar Dingle vermijden. Maar het regende en stormde onophoudelijk. Tijdens de klim fietste ik nog aan de lijzijde van de berg – prachtige postglaciale meertjes en door voormalige gletsjers bewerkte rotswanden onder een gitzwarte hemel – maar toen ik het hoogste punt bereikte, werd ik bijna van de weg geblazen. Het zweet van de klim was binnen een minuut verdampt en als een klein ijsklompje liet ik mezelf omlaag rollen. Door de windvlagen ging dat niet harder dan met een kilometer of tien per uur. De wildernis rukte aan mijn helm en handen en maakte sturen lastig.

Een dag later reed ik rond Slea Head waar de Atlantische oceaan zich in de Dingle Peninsula vreet, mijn eerste Ierse klifkusten! Ik realiseerde me hoe fantastisch gezelschap mijn fiets is. Hij (mijn Trek zag er behoorlijk mannelijk uit) zorgde niet alleen voor afleiding en bewegingsvrijheid, maar voelde ook vertrouwd. Al na een paar dagen hadden we een intieme band. Ik heb de neiging om heel onrustig te worden van veranderende omgevingen. Maar hij maakte alle ongemakken met nieuwe hostels, pubs en mensen en mijn eigen gedachten wat hanteerbaarder. Fietsen kan ik. Het voelt veilig en comfortabel.

Toch, teveel comfort is niet goed voor de menselijke geest en ik besloot me over een paar sociale angsten heen te zetten. Eigenlijk wilde ik gewoon goeie verhalen voor op Facebook hebben. Dus, bedankt Facebook. Ik ging in mijn eentje een beetje ongemakkelijk om me heen kijkend in een bar zitten (waarna zo’n eenzame vijftigplusser me de hele taalgeschiedenis van Ierland kwam vertellen – eigenlijk best interessant). In een pub in Killarney durfde ik een paar liedjes te zingen, whistle te spelen én met de barman te praten over het succes van Heineken (dat in Ierland door Guinness gebrouwen wordt – natuurlijk). En in Tralee runde ik voor een uurtje een hostel. Ik ontving een Pool die al zeven nachten op straat sliep en dolgelukkig was dat ik Duits sprak, en een Argentijn die nauwelijks Engels kon en drie maanden in Ierland kwam werken. Vroeger kreeg je daar kudo’s voor, mag ik nu een paar extra likes?

De Wild Atlantic Way leidde me weer van de Dingle Peninsula af. Daarna reed ik terug naar Killarney. Het was een warme week geweest en de sneeuw op de bergtoppen was nu grotendeels gesmolten. Achteraf gezien had ik ook nog wel de hele Ring of Kerry willen fietsen. Helaas, mijn reisplan bracht me met bussen en treinen in Kinsale, ten zuiden van Cork. Een heel lief dorpje met een paar interessante forten. Daar vulde ik de rest van de vakantie met korte wandeltochten en foute souvenirs die niet echt het vermelden waard zijn. Behalve de wollen trui die ik eerder in Dingle had gekocht en nog steeds naar schaap ruikt. Heerlijke nostalgische geur.

En de clichés over Ierland? Die kloppen allemaal. Gelukkig. Ieren gaan ‘s avonds echt in de pub zitten. Ze nemen een pint, trekken een instrument uit hun jaszak, en terwijl ze er de ene na de andere tune uittoveren alsof het niets is, volgen ze tegelijkertijd een voetbalwedstrijd. Er zijn haardvuren en stew en truttige Engelse theekopjes, ook als er geen toeristen in de buurt zijn. Wat ik niet verwachtte, maar wel heel grappig was, is dat Ieren om de drie zinnen schelden met een combinatie van Jezus Christ, holy fuck en een paar random heiligen. Tegelijkertijd zijn ze heel gelovig. Ook leuk is dat ze je thee of soep voeren als je er koud, alleen of zielig uitziet. En, maar dat kan ook aan de winter liggen, iedereen praat met elkaar ‘s ochtends aan het ontbijt en in de hostels.

Ierland mag dan nat en kil zijn, ik houd er een heleboel warme gevoelens aan over.