Wild voedsel: jagen en verzamelen in een moderne wereld

Wild voedsel. Stoofpot met brandnetels, in mos gestoomde vis met rozemarijn en gebakken sponszwam met een beetje kruidenzout. Ik heb de hele regenachtige maand februari gebruikt om op calorieën te studeren. De natuur heeft een hoop te bieden als je honger hebt. Toch is het een romantische gedachte dat je ver komt zonder supermarkt. Jagen en verzamelen mag in Nederland niet zomaar. In veel Europese landen niet, trouwens. De natuur is op veel plaatsen te kwetsbaar en de bevolking te groot geworden voor zulke praktijken. Maar zelfs als het wel zou mogen, zou bijna niemand het doen. Het valt tegen om een voedzame en gevarieerde maaltijd bij elkaar te sprokkelen, want daar is doorzettingsvermogen, kennis en ervaring voor nodig.

Toch blijf ik benieuwd hoe mensen dat vroeger deden. Na een jaar plantenstudie drong de nieuwsgierigheid zich weer op. Hoe kwam de oermens in het wild aan calorieën? Over het algemeen wordt er vanuit gegaan dat we voor de komst van de landbouw leefden van vlees en vis, aangevuld met paddenstoelen en planten. Kunnen we op een of andere manier reconstrueren wat we precies aten en hoe we dat klaarmaakten? En als we dat naar deze tijd vertalen, zouden we dan nog steeds zo kunnen leven?

Ik vond twee inspirerende verhalen. Eén uit een vrij geniale combinatie van archeologie en bushcraft, en één uit een modern gezinsleven aan de rand van de grote stad Seattle.

Bushcraft meets Archeologie: Wild Food – Ray Mears en Gordon Hillman

Ray Mears is één van de grootste bushcraftexperts in de wereld. Samen met Gordon Hillman, een archeologisch botanist, deed hij onderzoek naar wat de oermens in Groot-Brittannië gegeten zou kunnen hebben. Net als ik waren ze vooral geïnteresseerd in calorieën, de zogenaamde staple foods, of hoofdvoedsel. Waarbij ze verder keken dan het voor de hand liggende vlees en vis. Want ook planten, paddenstoelen, noten, bessen en zaden moet een belangrijke voedingsbron geweest zijn. De resultaten legden ze vast in het boek Wild Food (2007) en een BBC-documentaireserie met dezelfde naam (vijf afleveringen, te vinden op Youtube).

Ray en Gordon gebruikten twee methodes: archeologisch onderzoek en veldwerk bij stammen die vandaag de dag nog als jager-verzamelaar leven. In de archeologie is het makkelijk om aan te tonen dat jager-verzamelaars vlees en vis aten. Er zijn werktuigen gevonden om vis te vangen en dieren te slachten, en er zijn resten van dieren bewaard gebleven waaraan duidelijk te zien is dat ze door mensen gegeten zijn. Plantenresten blijven niet bewaard, tenzij ze verkoold of in ijs gevangen zijn. En met de landbouw is een groot deel van onze traditionele plantenkennis verdwenen. We weten daarom nauwelijks wat voor planten de oermens at en hoe hij die bereidde.

Wat opvalt in de hedendaagse wildkookboeken is dat planten vaak niet meer dan een bijgerecht, smaakmaker of, in het ergste geval, decoratie zijn. Wie op eetbare wilde planten wil leven, moet er kilo’s van verzamelen om aan zijn dagelijkse calorieën te komen. Het lijkt onmogelijk. Veel wilde planten kun je niet in grote hoeveelheden eten. Er zitten stoffen in, die een plant onder andere aanmaakt om zichzelf te beschermen, die voor ons alleen in kleine hoeveelheden gezond zijn. De reden dat we groenten uit de moderne landbouw wel aankunnen, is dat een deel van die stoffen eruit gecultiveerd is.

Maar het veldwerk van Ray en Gordon laat zien dat hedendaagse inheemse stammen allerlei methoden hebben om potentieel giftige planten en wortels eetbaar te maken. Door bij hen verschillende bereidingswijzen te observeren en er zelf mee te experimenteren, kregen de onderzoekers een nieuwe kijk op planten die in het verleden in Groot-Brittannië groeiden.

Een archeologische vondst in hun thuisland hielp hen vervolgens verder. Vlakbij Skye, in Schotland, ligt een klein eiland waar archeologen resten van verkoolde hazelnoten vonden. Deze hazelnoten werden in een korte periode in het jaar door de oermens verzameld en ter plaatse in grondovens bereid. Ray nam de proef op de som en reconstrueerde de manier van koken tot het hem lukte om van de moeilijk verteerbare, droge noten gemakkelijk verteerbaar, aardappelachtig voedsel te maken. Hij kon zonder problemen tweehonderd noten eten, een bron van koolhydraten. Een onverwacht bijkomend voordeel was dat de bereide noten lang goed bleven. Na drie jaar waren ze nog steeds eetbaar. Dat betekent dat de jager-verzamelaar het voedsel kon bewaren voor schaarse tijden.

Toch concluderen Ray en Gordon dat de oermens onmogelijk vegetariër kon zijn. Voor moderne mensen die wild voedsel willen eten is dat vaak een beetje een teleurstelling. Een beest schieten, slachten, bereiden en conserveren is fysiek maar ook mentaal zwaar werk. Als het niet strikt noodzakelijk is, begin je er niet aan. De archeologie en het veldwerk laten steeds weer zien dat mensen niet argeloos met dieren omgingen. In verschillende culturen vond Ray dezelfde soort gebruiken, waarbij de jager gelooft in een psychologische of spirituele connectie met het dier, er ontzag voor heeft, en waarbij er allerlei mechanismen en rituelen bestaan die voorkomen dat een stam meer dieren doodt dan hij nodig heeft. Deze manier van jagen en vlees consumeren zijn we verleerd. Het boek documenteert een aantal prehistorische jachtmethoden en de belangrijke rol die zeevoedsel gespeeld moet hebben, maar geeft ook aan dat de technieken die genoemd worden nu in de meeste landen verboden zijn.

Zo beschrijft de eerste helft van het boek verschillende soorten oer-voedselbronnen. De tweede helft is een documentatie van eetbare Britse planten die de prehistorische mens gegeten zou kunnen hebben. Omdat de eetbaarheid en bereiding zijn benaderd vanuit de archeologie en de bushcraft, is het naslagwerk net weer even anders dan vergelijkbare moderne wildpluk- en eetbare plantengidsen. Het is verrijkt met de bereidingswijzen die Ray in zijn veldwerk verzamelde en waarvan uit zijn experimenten bleek dat deze ook op Britse planten toepasbaar zijn. Veel van de planten die hij beschrijft, komen in Nederland voor. De Britse namen zijn soms een puzzel, maar gelukkig is ook de wetenschappelijke Latijnse naam genoemd, zodat de informatie met een beetje googlen makkelijk naar het Nederlands te vertalen is.

Het moderne wilde leven: Closer to the Ground – Dylan Tomine

Het jager-verzamelaarsbestaan lijkt tegenwoordig onmogelijk, onnodig of onaantrekkelijk. Miriam Lancewood doet het in de wildernis van Nieuw-Zeeland (zie deze post). Ze had geen specifieke bushcraftvaardigheden, maar heeft die in een jaar of twee geleerd. Het is dus mogelijk. Maar de vraag is of je het wilt. Veel mensen willen dichter bij de natuur leven maar ook meedraaien in de maatschappij. Dylan Tomine beschrijft in zijn boek Closer to the Ground (2012) een aantrekkelijke manier om die twee te verenigen.

Dylan woont met zijn gezin in een buitenwijk van Seattle, vlakbij de Grote Oceaan. Zijn dochter (5 jaar) zit bij een sportclub en zijn zoon (3 jaar) rent dagelijks met plastic dino’s door de woonkamer. Dylan en zijn vrouw werken beide als zelfstandig ondernemer vanuit huis. Dat geeft ze veel vrijheid om naar buiten te gaan, maar verder hebben ze een aardig doorsnee leven.

Toch komen ze weinig in de supermarkt. Hoe kan dat? Het gezin verzamelt en verbouwt een deel van hun eten zelf. In Closer to the Ground doet Dylan in vier seizoenen uit de doeken hoe ze hun voorraadkamers vullen. De basis is: zeevoedsel, de groentetuin en samenwerking met buren en vrienden.

Closer to the Ground is een verzameling van korte familieverhalen over het buitenleven. Dylan is een gepassioneerd visser en natuurbeschermer. Hij neemt zijn kinderen mee op het water of langs de kust om netten op te halen, een hengel uit te gooien of schelpdieren uit het slib te trekken. Zijn vrouw verbouwt met de kinderen groenten in de achtertuin. En in de herfst verzamelen ze paddenstoelen en bessen in het bos. Maar een cruciaal onderdeel van hun voedselvoorziening zijn ook vrienden en buren. Medevissers, medetuinierders, jagers, met wie ze voedsel uitwisselen. Wat de een teveel heeft, heeft de ander soms te kort. En zo komen ze aan wild vlees, verschillende soorten groenten en zwanenhalsmossels (google die voor de gein even, je hebt nog nooit zoiets verontrustends gezien).

Het lijkt simpel, een beetje vissen, een beetje tuinieren. Maar het boek laat zien dat dat niet zo is. Door onder andere de industrie, bevolkingsgroei, olie en chemicaliën van auto’s en huishoudens is het rivier- en oceaanwater, zoals op veel plaatsen in de wereld, vervuild geraakt en loopt de visstand terug. Het gezin houdt zich aan alle regels en quota die verdere achteruitgang moeten voorkomen. “Vijftig jaar geleden”, schrijft Dylan, “woog de gemiddelde Koningszalm in Puget Sound bijna 25 pond. Nu is het gemiddelde gewicht 12 pond.” De vis wordt met uitsterven bedreigd, en daarom vist het gezin alleen op uitgezette kweekvis, die het in het wild helemaal niet goed doet. Het is een treurige situatie. Ook tuinieren valt niet altijd mee. Tomatenziekte verpest een deel van de oogst, vroege regens maken de bramen waterig, sommige planten komen überhaupt niet op. De supermarkt is dan een goede back-up, al realiseert Dylan zich halverwege het boek dat hij daar al maanden niet geweest is.

Hieronder de trailer van een film over het verlies van wilde natuur, een van Dylans natuurbeschermingsprojecten (de volledige film is beschikbaar op Youtube):

Dylan concludeert: “Jagen, verzamelen, voedsel verbouwen, vissen, voedsel verwerken en koken zijn allemaal tijdrovend, arbeidsintensief, en, op sommige momenten, ontzettend frustrerend.” Het kan, het is bevredigend, maar het kost moeite en het kan vandaag de dag alleen met beleid. Dat laatste realiseert Dylan zich ook, en daarom staat niet het verzamelen van eten op zich, maar het dicht bij de natuur opvoeden van zijn kinderen centraal.

Closer to the Ground  is een poëtische titel. Het gaat duidelijk over een leven met de natuur: in het bos, op het water, tussen de bramenstruiken. Maar als het alleen daarover ging, had het wel Closer to Nature geheten, of iets dergelijks. Ground, grond, kan ook ‘essentie’ of ‘fundament’ betekenen. Wat Dylan laat zien – maar dat is mijn interpretatie – is een manier van leven die dicht bij de essentie van het bestaan staat. Dat is: voedsel, onderdak, warmte, én de zorg voor elkaar en onze omgeving. Toegegeven, dat inspireerde me zo dat ik dat idee in mijn hoofd verder uitbouwde en de Nederlandse vertaling ervan uiteindelijk de titel van mijn blog geworden is.

6 reacties op “Wild voedsel: jagen en verzamelen in een moderne wereld”

      1. Ja ik was ook zoekende naar een graanvervanger en dit is hem. Zo voedzaam! En er zit zelfs vitamine C in.

  1. Mooi onderzoek, en leuk dat we het mogen lezen.

  2. […] Voor determinatie kun je de befaamde Heukels’ Flora gebruiken, dé veldgids voor Nederlandse planten. Je moet dan wel aardig wat plantenkennis (en geduld en een vergrootglas) hebben om de determinatiesleutels te kunnen volgen. Liever gebruik ik de veldgids Wilde Planten van de Benelux. Als je weet in welke familie een plant zit kun je hierin relatief snel op basis van foto’s naar de juiste soort bladeren. Hetzelfde geldt voor de Grote Paddenstoelen Gids. Zie deze blog: na een jaar plantenstudie. En deze blog: jagen en verzamelen in een moderne wereld. […]

  3. […] zijn grofweg twee manieren om aan wildernisvoedsel te komen: jagen en verzamelen. Ik had al eens een poging gedaan om pissebedden en mieren te eten. Veel eiwitten en suikers, heel […]