Zweden: de Skaneleden (van Trelleborg naar Hässleholm)

Ik keek zo de ijstijd in. Zuid Zweden is vlak, zeiden ze, maar dat kan natuurlijk niet als er een paar miljoen kilo gletsjer overheen gegaan is. De heuvels rolden als versteende golven door het landschap. Ik struikelde bijna over de zwerfkeien.

Over de Skaneleden liep ik van Trelleborg, in het zuiden, naar Hässleholm. Een kilometer of 170, tien dagen. Het was een praktische keuze, want hier kwam de veerboot aan en was het water nog niet bevroren. Maar ik dacht, het is Zweden, dus het wordt vast leuk. De Skaneleden slingert door velden, plukken bos, langs een paar grote meren, grote schuren en door kleine dorpjes. De route is bewegwijzerd en om de pakweg twintig kilometer is er een schuilhut (shelter) met vuurplaats en composttoilet. Heel luxe allemaal voor een wandelaar, zeker in de winter.

Toch begon het allemaal een beetje woelig. De eerste ochtend stond er om vijf uur een graafmachine naast mijn tent. Het gewicht van mijn rugzak begon te tellen, ik voelde het aan mijn knieën. De lucht was een dikke grijze deken waar de zon met geen mogelijkheid doorheen kwam. Aan het einde van dag drie zag ik een schoolbus kinderen in hun warme, knusse huizen leegstromen. Kerstversiering voor de ramen, lichtjes en kaarsen. Ik probeerde niet aan thuis te denken.

Ik had vrienden nodig, en al snel kreeg ik er vier. Bij een shelter ontmoette ik drie jongens uit Malmö. Ik had net hout gehakt om een vuurtje te maken. Zij hadden een extra biefstuk gekocht, just in case. En vuur en biefstuk gaan heel goed samen, dus dat was een feest.

De dag erna kwam ik op een informatiebord het verhaal van een medepelgrim tegen. Een vrouw had haar reis als een lijn over het bord getrokken en op verschillende punten haar indrukken beschreven, soms praktisch, soms poëtisch. Ik ben een vrouw alleen, onderweg/ik ben sterker/en tegelijkertijd zwakker dan alles/en iedereen, stond er. Ergens halverwege kwam ik een uitspraak tegen van mijn lievelingsfilosoof, Ralph Waldo Emerson: But none of them owns the landscape. There is a property in the horizon which no man has but he whose eyes can integrate all the parts, that is, the poet. Daarna kon ik weer weken vooruit.

Ik wist dat er iets bijzonders ging gebeuren toen ik op de vijfde dag mijn natte tent opzette. Binnen de kortste keren was hij stijf bevroren. Een ijzige nacht. De volgende morgen in het oosten de zon, in het westen de maan, als twee schijnwerpers op een bevroren wereld. Glitters, glinsterende velden, glimmende ogen. Ik was de hele ochtend opgewonden. Een vrouw in de supermarkt zei tegen me: ‘je moet bananen eten, dat is goed voor wandelaars’. En later: ‘ik ben jaloers op jou, ik zie hoe blij je bent’.

Vuur, ijs, water, lucht, aarde. Is ijs geen basiselement? Het voelde wel zo. Er was ijs, en daarboven witte wolken, maar het was moeilijk om te zien waar de een in de ander overging. Was daar de hemel? Was dit de hemel?

De opwinding duurde drie lange nachten en korte dagen. Het was -9 toen ik onder de sterren het hoogtepunt van mijn leven zat te bereiken. Ik had een half uur hout versplinterd, hemel en aarde gesmeekt of het alsjeblieft in een keer aan wilde gaan, anders moest ik weer opnieuw beginnen. Het was donker en ik had geen zin om ergens berkenschors vandaan te halen om het aan te maken. Fuck it, dacht ik, ik gebruik gewoon tampons met vaseline. En toen was er vuur! Ik at mijn aardappelstoofpot, droogde mijn laarzen, ik had het niet koud meer en ik zou het niet koud krijgen. Ik was heel trots op mezelf. En zo leerde ik voor het eerst het woord ‘competent’ waarderen.

Na deze kleine winter kwam de grijze lucht terug en nu zat er regen in. Ik herinnerde me van vroeger, toen het nog wel eens regende, dat dat niet heel aangenaam was. Dus boekte ik een trekkershut op een camping. Bij het licht van een kaars verslond ik een boeketreeksromannetje, er is altijd wel een Nederlander die er eentje achterlaat. Ik speelde wat op mijn blokfluit en typte een blog. Als een sneltrein denderden er twee dagen voorbij.

Het is wel gek, dacht ik, dat ik iedere keer zo blij word van zo’n hut. Dat geeft te denken over hoe leuk ik rondtrekken eigenlijk vind. Ik dacht aan het paneel met de pelgrimsreis, het bevroren woud, het kaarslicht, het rommanetje, biefstuk en vrienden bij het houtvuur. En toen begon het eindelijk een beetje te dagen. Ik trek de natuur in omdat ik vreselijk romantisch ben.

Niet fluffy-romantisch, met geurkaarsen en gehaakte onderjurken. Maar ruig-romantisch. Ik leef in een praktische wereld vol betekenis en verhalen. En onderweg komt er van alles tot leven.

In die gemoedstoestand wandelde ik de laatste dagen over bredere gravelwegen door een halfopen landschap. De ruimte kabbelde me tegemoet, de wind duwde me vooruit. Af en toe draaide ik me om, en keek waar ik vandaan kwam, en dan dacht ik: ik ben een verhaal aan het wandelen. Daarom ben ik hier.

Ontdek meer van Dichter bij de grond

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder